Tijdschrift voor Geschiedenis, 115(2002).

Paul Schulten

Tijdschrift voor Geschiedenis, 2002Harold Marcuse, Legacies of Dachau: The Uses and Abuses of a Concentration Camp, 1933-2001 (Cambridge University Press: Cambridge 2001) xxii + 590 p., L27,95 ISBN 0-521-55204-4.

Er wordt op het ogenlik veel onderzoek verricht naar de geschiedenis van de omgang met het verleden en de manieren waarop vorm wordt gegeven aart het collectief geheugen van groepen. Het boek van Harold Marcuse (1957-) over het concentratiekamp Dachau is daar een geslaagd voorbeeld van. Deze historicus uit Santa Barbara, klenizoon van de bekende filosoof Herbert Marcuse, publiceerde voor de verschijning van dit boek al een aantal artikelen over het naoorlogse Dachau en over de Duitse geschiedenis. Hij gebruikt het oudste nationaal-socialistische kamp - al op 20 maart 1933 kondigde Himmler de komst aan van het kamp voor politieke gevangenen die de staatsveiligheid in gevaar brachten - als een case study om de omgang met het concentratiekampverleden in Duitsland te onderzoeken. Een zeer geschikte casus, omdat er zoveel verschillende groepen waren die invloed wilden hebben op de manier warop Dachau herinnerd moest worden. Naast de tamelijk heterogene groep van ex-gevangenen varen dat vooral de lokale en de Beierse autoriteiten. Zij voerden een soms verbeten strijd om de door hen gewenste visie op het verleden te laten drukking werd gebracht. De verhouding van de Duitse samenleving met de Tweede Wereldoorlog is uiteraard zo emotioneel geladen dat die verbetenheid begrijpelijk is, zeker over een thema als de concentratiekampen.

Marcuse beschrijft, na een korte schets van het stadje Dachau vóór 1933, in een veertigtal pagina's de geschiedenis van het kamp in de jaren dertig en tijdens de oorlog. Aan de geleidelijke ontwikkeling van het kamp in de periode van 1933 tot 1941 meent hij, overigens op onvoldoende gronden, een argument te kunnen ontlenen ten gunste van de structuralistische-functionalistische visie op de Holocaust tegenover de intentionalistische. Vervolgens behandelt hij, in wat de kern van zijn boek is, de strijd om de herinnering aan Dachau, zoals die gevoerd is van 1945 tot nu toe. Hij geeft darbij een weelde van details, zoals bijvoorbeeld de felle discussies over het al of niet bewaren van frivole tekeningen die door Amerikaanse soldaten na de bevrijding van Dachau op de muren van hun mess waren aangebracht en de wedijver van de verschillinde kerkgenootschappen bij het oprichten van eigen herdenkingsruimtes in de jaren zestig. In de periode na de oorlog onderscheidt hij drie fases. De eerste tien jaar worden gekenmerkt door de vorming van drie mythes in Duitsland over het recente verleden: die van het collectief slachtofferschap van de Duitsers, die van de onbekendheid met de gruweldaden en die van het verzet tegen de nazi-barbarij. De tweede periode tot 1970 wordt gekarakteriseerd door een groeiende behoefte aan de verdere ontwikkeling van Dachau als herdenkingsplaats door de toegenomen interesse in de Tweede Wereldoorlog, terwijl de jaren na 1970 door hem vooral worden gezien als een proces van ontmythologisering van de nazi-tijd, waarbij de mythes zeer geleidelijk werden afgebroken. Hij laat het verdwijnen van de mythe van de onbekendheid samenfallen met de uitzending van de miniserie Holocaust in Duitsland in 1978, terwijl de Historikerstreit tien jaar daarna definitief een einde maakte aan die van het slachtofferschap. Deze fictie had nog enige tijd overleefd in een nieuwe gedaante, namelijk van het slachtoffer zijn van de media en het griezeltoerisme. De enige mythe die nog enigszins weerstand lijkt te bieden is volgens Marcuse die van het verzet. Het is inderdaad nog maar acht jaar geleden dat hele planken in Duitse boekhandels gevuld waren met allerlei studies hierover. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat het dan wel over speciale verzetsgroepen als de Rote Kapelle of Stauffenberg ging en niet zozeer over weerstand vaan het hele Duitse volk.

Voot de opkomst van de drie mythes waren behalve liet traumatische verleden nog twee factoren van grote betekenis: de aanvankelijk harde houding van de Amerikannse bevrijders tegenover de bevolking en de veranderingen daarin ten gevolge van de aanvang van de Koude Oorlog. Deze laatste ontwikkeling was er mede verantwoordelijk voor dat de voortvarend begonnen pogingen tot denazificatie steeds minder populair werden en steeds minder energiek ten uitvoer werden gebracht. Zo werd een ondernemer als de 'worstkoning' van Dachau, Wülfert, die zeer nauw met de Nazi's en de kampleiding had samengewerkt, opnieuw een zeer gerespecteerd burger die meer gezien werd als slachtoffer en mensenredder dan als de collaborateur en profiteur die hij was geweest. Omgekeerd werden ex-kampbewoners van Dachau soms juist gecriminaliseerd, ook al omdat zij in de naoorlogse maatschappij meestal veel minder succesvol waren dan de ex-nationall-socialisten.

Marcuse beschrijft minutieus en, zoals gezegd, met veel interessante details de pogingen in Dachau het nationall-socialistisch verleden te verdoezelen dan we een wat minder negatief beeld daarvan te geven. Uiteraard worden tegenstanders van die hang naar vergeten vooral gevonden jij ex-gevangenen en daarom vaak in het buitenland. Zo heeft de Franse regering zich ingespannen voor een passende herinnering aan Franse slachtoffers na de vondst van massagraven op de Leitenheuvel en op die manier mede het geruchtmakende Leitenschandaal in 1949 veroorzaakt. Het gemeentebestuur van Dachau voelde zich vaak door de bezettingsmacht gedwongen tot de oprichting van ongewenste monumenten of monumenten met een ongewenste boodschap: een aspect van de slachtofferrol waarin men zich graag herkende. Marcuse eindigt zijn boek met de meest recente ontwikkelingen in de reconstructie van Dachau als herdenkingsplaats, waarbij hij zijn eigen, interesante, visie geeft over the wijze waarop originele stukken met gereconstrueerde werkelijkheid moeten worden gemengd.

Het is een fraaie studie geworden die misschien als bezwaar heeft dat iets te makkelijk de hele omgang met het verleden geïnterpreteerd wordt binnen het kader van de drie mythes, waaraan bijvoorbeeld in het algemeen houdingen van achtereenvolgende generaties Duitsers worden opgehangen. Zo beschouwt Marcuse het als een belangrijk symptoom dat herdenkingen van de Naziperiode in Duitsland zich pas aan het eind van de jaren zeventig richten op de Kristallnacht en niet meer op het in herinnering brengen van een van de mythen. Wij zien echter dat ook in andere West-Europese landen in die tijd de herinnering aan de holocaust steeds meer een centrale plaats gaat innemen. Ook de pas eind jaren vijftig in Deutsland opkomende belangstelling voor het dagboek van Anne Frank heeft bijvoorbeeld in Nederland zijn parallel, terwijl de door hem in die periode geconstateerde neiging representaties niet al te gruwelijk te laten zijn, exact zo gevonden kan worden in de Hollywood-versie van het dagboek. Zijn erg negatieve, enigzins modieuze, visie op de Vergangenheitsbewältigung in Duitsland na de oorlog lijkt in het licht hiervan toch iets te moeten worden bijgesteld, ook al is die visie nog so aantrekkelijk voor een ooit enthousiaste lezer van het werk von Nagel, alias J. B. Charles, waarin argwaan tegen de naoorlogse omgang met het nationaal-socialistische verleden in ruime mate aanwezig was.


review scanned by H. Marcuse from a photocopy provided by Cambridge University Press, uploaded to web August 4, 2003, formatting updated 12/30/04
back to top; Legacies of Dachau page, Publications page, H. Marcuse homepage